Christiane Blattmann
Tenants Turning into Trees, or: The Leaves Are on Fire

24.04.21

KIOSK gaf de Brusselse en Hamburgse kunstenaar Christiane Blattmann de opdracht een tekst te schrijven. Haar Engelse tekst werd in het Nederlands vertaald door Els Roelandt.

Toen ik 13 of 14 jaar oud was, was er één ding waar ik een bloedhekel aan had: zondagmiddag doorbrengen met mijn ouders en participeren aan hun vrijetijdsactiviteiten. Op een dergelijke zondag besloten mijn ouders me de plek te tonen waar ze woonden toen ik werd geboren. Dat interesseerde me op dat moment echt geen zier. We reden naar het oosten van Stuttgart, een wijk die Ostheim heet, 'oostelijk huis', letterlijk vertaald. De wijk werd aan het eind van de 19e eeuw gebouwd, op het hoogtepunt van de industrialisering in de regio, en moest huisvesting bieden aan arbeiders. Omdat de westenwind de dampen van de nieuwgebouwde fabrieken meestal naar het oosten voerde, lagen de arme arbeidsbuurten buurten in die tijd -naar het voorbeeld van Londen- in het oosten van de stad.

Ik vergezelde mijn ouders naar een terrein waar alle huizen opgetrokken waren uit baksteen in verschillende tinten: van roestrood, gebrande siena, vlammend oranje tot donker koraal. De twee lieten zich meevoeren door nostalgie. De hele buurt bestaat uit huizen van slechts drie of vier verschillende types. Maar elk huis, legden ze uit, heeft tegelijk ook een specifiek kenmerk: een variatie in het baksteenpatroon of een bijzonder type van dak of raam. Zo konden huurders uit de laagste inkomensklasse hun huis toch als uniek ervaren en voelden ze zich niet behandeld als massa maar als individu. Mijn koppige tienerweerstand smolt en ik voelde een gevoel van trots opwellen. Dit was toch wel bijzonder. Bovendien leken deze huizen behoorlijk goed op de herenhuizen uit de stad, ze waren in feite minuscule versies ervan, ze straalden vanbuiten veel meer welvaart uit dan je naar alle waarschijnlijkheid binnen zou aantreffen.

Philemon en Baucis, een echtpaar uit de mythologie en beschreven door Ovidius, maakten geen geheim van hun precaire economische situatie. Maar laten we het koppel eerder Baucis en Philemon noemen... oude dames eerst. Op het moment dat het verhaal licht werpt op hun leven zijn ze reeds op gevorderde leeftijd. Tijdens hun gehele gelukkige huwelijk woonden ze in dezelfde nederige hut, ze droegen hun armoede met een licht hart, zonder mopperen. Ovidius beschrijft het huishouden als volgt: For master, or for servant here to call / Was all alike, where only two were all.

Wanneer op een dag de goden Jupiter en Merkurius in de buurt opduiken wordt de routine van het koppel doorbroken. De goden zijn nogal laat op pad en kloppen op alle deuren aan met de vraag naar onderdak voor de nacht. Ze worden overal weggestuurd, behalve door de oude Baucis en Philemon. Zij blijken een edelmoedige en vriendelijke gastvrouw en gastheer te zijn, even vriendelijk voor vreemden als voor elkaar. Terwijl ze de goden slechts een karige maaltijd kunnen aanbieden, vult de wijnkruik zich telkens vanzelf en tot hun verbazing beseffen de twee oudjes dat hun gasten goden zijn.

Na het eten wordt het oude echtpaar naar de top van een nabijgelegen heuvel geleid. Daar zien ze hoe alle huizen en de hele omgeving in modder wegzakken, alleen hun eigen hut blijft gespaard. Plots, voor hun ogen, verandert hun hut in een prachtige tempel. Wanneer hen gevraagd wordt een wens te doen, kiezen Baucis en Philemon ervoor om in de nieuwe tempel als priesters de beide goden te mogen dienen. Na enig overleg vragen ze ook om -gezien ze hun hele leven samen hebben doorgebracht- te mogen sterven op hetzelfde moment. Geen van beiden wil het graf van de andere moeten aanschouwen. Hun wens wordt door de goden ingewilligd. Op een dag, al door hoge leeftijd sterk verzwakt, ziet Baucis vanop de trappen van de tempel hoe blaadjes aan de vingers van haar man groeien. Ze kijkt naar haar eigen handen en ziet hoe hetzelfde gebeurt met haar. Terwijl ze beiden in bomen veranderden, nemen ze afscheid van elkaar.

Dit verhaal lijkt me, omwille van de waarden die erin voorkomen en ware het niet dat het over bomen gaat, heel goed thuis te horen in het verhalenrijk van de christelijke bijbel. Het is me alleen niet helemaal duidelijk waarom Baucis en Philemon op het eind van het verhaal in een tempel willen wonen. Ik ben het ermee eens dat hun beloning meer dan verdiend is, maar er lijkt nog een andere motivatie en moraal aan het type van beloning ten grondslag te liggen namelijk rijkdom als een doel op zich. Waarom niet het oude echtpaar -en anderen- een woning aanbieden die matig van omvang en comfortabel van stijl is?

Ik denk terug aan het 'heim' in Ostheim, en aan hoe dat achtervoegsel wordt gebruikt wanneer het gaat om Altersheim (bejaardentehuis), Asylbewerberheim (vluchtelingencentrum), Studentenwohnheim (studentenhuis), Kinderheim (kindertehuis). Al deze ‘tehuizen’ maken mij onrustig. De meeste tehuizen zijn plaatsen waar mensen worden ondergebracht, handzaam opgeborgen, een beetje uit het zicht, in speciale containers. Met ‘heim’ wordt het huis van een familie aangeduid - familie in het klassieke ideaal van de 19de en 20ste eeuw - een eufemisme, want op al deze plaatsen wonen mensen die niet behoren tot een model familie.

Ik zoek "Asylbewerberheim" op met de gedachte dat het waarschijnlijk om een verouderde term gaat, de term doet me immers denken aan de jaren negentig. Wiktionary geeft mij als enige voorbeeld de zin: "[1] "Es war jene Zeit in Deutschland, in der zuerst Asylbewerberheime und später Menschen brannten." ' (Het was de tijd waarin in Duitsland eerst vluchtelingencentra in brand zetten en daarna mensen). ??? Ik ben geschokt - en tegelijk ook niet want zelf had ik eveneens een soortgelijke associatie gemaakt. Maar toch, wat een ruwe verwijzing voor een pagina over grammatica. Ik ben het wel eens met Wiktionary, het woord doet ook mij denken aan brand en gewelddadige verwoesting. Ik check daarop andere grammatica platforms. Zij delen dezelfde mening.

In het begin van de jaren negentig vond in Duitsland een ongeziene reeks van verschrikkelijke aanvallen op vluchtelingentehuizen plaats. Tussen 1991 en 1996 accumuleerden zich verbale en fysieke misdaden tegen vluchtelingen, vluchtelingenverblijven, voorzieningen voor asielzoekers die vol stonden van regelrecht xenofobische, anti-buitenlandse, extreemrechtse, fascistische en racistische motieven. Dat "Asylbewerberheim" de jaren negentig oproept, wil echter geenszins zeggen dat in latere jaren geen aanslagen meer plaatsvonden. Net zoals Wiktionary bijzondere associaties aangeeft, hebben namen van steden waar de branden plaatsvonden ook nu nog eerder de referentie naar geweld dan naar een geografische plaats. Dat geldt bijvoorbeeld voor Rostock-Lichtenhagen, Solingen, Mölln, Hoyerswerda …en nog veel meer steden. Het politieke klimaat in Duitsland was ijzig in die tijd en -zo verklaarde een regeringswoordvoerder- om niet te vervallen in ‘toerisme van medelijden’ weigerde kanselier Helmut Kohl zelfs een begrafenis van één van de slachtoffers bij te wonen.

Het is nu wel duidelijk dat plaatsen die het woordje 'heim' bevatten allesbehalve een thuis zijn. Dat is echter niet het geval voor Ostheim. Net als veel andere door de staat gesubsidieerde domeinen -waarop in de periode tot voor de Tweede Wereldoorlog voor sociale groepen die op de vrije markt niet in hun huisvestingsbehoeften konden voorzien werd gebouwd- is ook een groot deel van dit domein privé-eigendom geworden. Ostheim wordt bovendien gezien als een zeer populaire wijk waarvan de architectuur als aantrekkelijk wordt beschouwd. De wijk was al niet meer erg armoedig toen mijn ouders er als studenten woonden, maar vandaag is het er eerder duur.

Omdat dit verhaal in mijn hoofd bleef rondspoken, maakte ik afgelopen maanden een aantal wandelingen. Ik was benieuwd hoe betaalbare woningen er vandaag uit zien en zocht voorbeelden van huizen waarvan budgethuurders later tegen hun kinderen zouden zeggen dat ze echt trots zijn er gewoond te hebben. Een tijd lang kon ik geen prettige en betaalbare woning vinden in de buurt waar ik woon of werk. Ik vroeg me af hoe de praktijk die zich bezighoudt met huisvesting voor iedereen, in overeenstemming is met de christelijke grondslagen die ooit het bestuur van zoveel Europese landen hebben vormgegeven en waarin armen -in Gods aanschijn- evenwaardig zijn aan rijken. Waarom, vroeg ik me af, zou je de zaak niet op zijn kop zetten en de beste architecten en planners, die op dit moment druk bezig zijn met het bouwen van voetbalstadions en hoogbouw, opdracht geven om gesubsidieerde appartementen te ontwerpen zodat mensen in een (artistiek) kwalitatieve woning kunnen opgroeien waar ze zich bovendien ook goed in voelen. Nu een groot deel van de demografie in volle vaart naar precariteit evolueert, of liever, door de institutionalisering van precariteit, ziet de huisvesting van velen er niet al te rooskleurig uit. Dus waarom maken we kleine tot middelgrote appartementen niet aantrekkelijker?

Terwijl ik rondloop in Schaarbeek, één van de Brusselse gemeenten, valt mijn oog op een Art Nouveau gebouw dat -zo ontdekte ik later- in 1899 door architect Henri Jacobs werd gebouwd als sociale woning. Vier horizontale velden verdelen overeenkomstig met de achterliggende verdiepingen de bakstenen gevel. Ze dragen sgraffito's met woorden in hoofdletters, "WEES ACTIEF", "WEES SCHOON", "WEES ECONOMISCH", "VOOR IEDEREEN" (uit het Frans vertaald). Dit laat me enigszins verbijsterd achter en ik kan het niet helpen me een luxueus herenhuis voor te stellen, versierd met de enorme letters "BE GENEROUS" op de muren. (Hier wordt exact dit advies gegeven, uitgestrekt over vier verticaal ingedeelde huurwoningen, in het Vlaams.)

Ik vind het vreemd dat sociale woningen geassocieerd worden met een bepaalde moraal. Terwijl ik naar de sgrafito's op de gevel staar en nadenk over het idee van verbluffende architectuur bestemd voor kwetsbare bewoners, realiseer ik me langzaam dat ik precies op de plaats sta waar mensen ooit dit idee bedachten. Bij het ontstaan van de Art Nouveau-architectuur aan het eind van de 19de eeuw, hier in Schaarbeek, stimuleerde een socialistische regering de bouwstijl als nieuwe stijl voor openbare gebouwen: scholen, kleuterscholen, huurkazernes. Dit maakte deel uit van de opvoeding van het publiek en was vergelijkbaar met ideeën achter de Arts and Crafts-beweging. De florale ornamenten op gevels en interieurs werden geacht toegankelijk te zijn voor iedereen, onafhankelijk van het opleidingsniveau. De natuur was immers voor iedereen van even groot belang, ongeacht uit welk deel van de samenleving je kwam. Door gebruik te maken van nieuwe materialen en technieken trachtten planners de industriële vooruitgang in te zetten in het voordeel van arbeiders die tegelijkertijd enorm leden onder de gevolgen van de industriële revolutie en in onmenselijke omstandigheden leefden. Toch kan deze vermeende zorg, die gezonde, schone en ijverige lichamen tot gevolg moest hebben, ook worden beschouwd als middel om de productiviteit van de arbeid te verhogen.

Voorbeelden uit de Art Nouveau kunnen goed vergeleken worden met latere pogingen van Bauhaus om vernieuwingen in ontwerp en technologie in te zetten om betaalbare woningen te creëren. In Duitsland van de late jaren 10’, 20 en 30 van vorige eeuw viel dit samen met een poging van de overheid om de bouw van sociale woningen te financieren. Terwijl de meeste Art Nouveau-architecten zich wendden tot opdrachtgevers die opdrachten voor particuliere herenhuizen aanboden, behoorde het bij Bauhaus tot de kern van de artistieke beweging om intelligent design te gebruiken dat een antwoord op een lastige uitdaging kon bieden: hoe kan je woningen creëren voor iedereen?

In hetzelfde jaar dat het gebouw aan de Victor Hugostraat 53-59 (waar ik nu sta) van architect Henri Jacobs werd voltooid, richtte de burgemeester van Schaarbeek de Foyer Schaarbekois op, een vereniging voor de bouw en het beheer van degelijke woningen voor kansarme bevolkingsgroepen van de gemeente. Vandaag heeft elke Brusselse gemeente haar "foyer". Ik ben in de war over de betekenis van dit woord. Het woord doet me denken aan een openhaard of een hotellobby. Gekoppeld aan de gedachte van een samenleving die bescherming biedt, stel ik me voor dat we 's avonds rond een vuur staan, iedereen die deel uitmaakt van de kring rond de vuurkorf draagt handschoenen met afgeknipte vingers. Ik raadpleeg iemand die Frans als moedertaal heeft. Mijn vriend Simon vertelt me dat "foyer" inderdaad een term is die vele ladingen dekt. Het kan haard betekenen, het kan gecombineerd worden met andere woorden om het middelpunt aan te duiden van iets dat smeult, zoals "foyer d'incendie" - letterlijk de brandhaard, de plaats waar een brand ontstaat, maar ook "foyer d'infection" bijvoorbeeld- het epicentrum van een infectie. Bovendien kan het woord naar elke plaats van samenkomst verwijzen, mogelijk met een sociale connotatie, dus in zekere zin staat het heel dicht bij "huis". Alleen, zegt Simon, als je het woord gebruikt in de context van een chique woning, zou het ook slechts kunnen verwijzen naar de openhaard.

In een straat parallel aan deze met het "WEES SCHOON" gebouw, tref ik een eigentijds complex aan dat veel weg heeft van betaalbare woonruimte, maar tegelijk ook geen enkel esthetisch genoegen verschaft. Wat spatten kleur verschuilen zich achter een hek bij de ingang van het gebouw waar iemand een enorme graffiti schilderde van dieren die op elkaars rug zijn gestapeld: Giraffe op neushoorn, neushoorn op olifant, olifant op krokodil - in een poging om zo de top van een heuvel te bereiken, waarop comfortabel een aap zit. Naast de aap staat geschreven: 'TOUT EN HAUT' ('IEDEREEN NAAR DE TOP'). De dierenpiramide doet me denken aan De Stadsmuzikanten van Bremen, een sprookje van de gebroeders Grimm. In deze dierenfabel verenigen een ezel, hond, kat en haan zich omdat ze, na een leven lang hun meesters te hebben gediend, ontdekken dat hun meesters van plan zijn de oude dieren te doden zodat ze geen extra last of te vullen mond in het huishouden zouden vormen. "Iets beters dan de dood kunnen we overal vinden" zeggen ze tegen elkaar en in hun nieuw verworven onafhankelijkheid vindt de bende verschoppelingen inderdaad een beter leven.

In een ander Duits verhaal, het tweede deel van Goethe's Faust, maken de mythologische figuren Baucis en Philemon een korte, maar droevige opwachting. We zien de twee oudjes hier niet door de ogen van de goden maar door deze van een zwerver die langs hun bouwvallig hutje komt. Het hutje is in dit verhaal gevestigd aan de kust. Opnieuw wordt er door de goden onderdak gezocht en wordt dit genereus verleend door het oude echtpaar. Zij vertellen hun gast hoe een landeigenaar en ondernemer (die geleerde Faust in deel 2 werd) alle grond zover het oog reikt opkocht en vervolgens rondom het huis land terugwon op de zee - op de manier zoals Nederlanders dat al deden in de tijd van Goethe, of hoe tegenwoordig China of Dubai een kunstmatige landschap scheppen op water. Nu hij zijn eigendom in onnatuurlijk en nieuw gecreëerd land heeft uitgebreid, probeert Faust Baucis en Philemon te overtuigen om de woning waar ze al heel hun leven doorbrengen te verlaten. Hun hut blokkeert immers de toegang tot een stuk land dat voor Faust de kers op de taart zou vormen. Nadat Faust de zee heeft bedwongen, lijken ook de twee lindebomen die op het land van Baucis en Philemon groeien, Faust buitengewoon te storen. Ook tegen hun natuurlijke kracht wil hij oorlog voeren om hen uiteindelijk te kunnen onderwerpen. Het echtpaar, dat hun stuk land, hun huis en twee bomen met hand en tand verdedigt, zou afgezien van hun fictief karakter en het feit dat zij op gevorderde leeftijd zijn symbool kunnen staan voor plattelandsbewoners die in de straten van de stad terecht komen nadat ze hun grond verloren aan opkopers als Faust. Nu ze gedwongen zijn in fabrieken te werken en een bed nodig hebben in de stad zouden ze wellicht dolblij geweest zijn met een plek als Ostheim.

Ondertussen heb ik mijn zoektocht niet opgegeven en vraag ik me af waarom het zo moeilijk is om positieve voorbeelden te vinden van budgetwoningen die niet dateren van honderd of meer jaar geleden. Ik vraag raad aan Olaf, die architectuurjournalist is en een studio heeft vlak bij de mijne. Wanneer ik hem vraag naar hedendaagse sociale woningbouw is hij eerst wat clueless. Vervolgens vertelt hij me dat ik niet naar volledige wooncomplexen moet zoeken, maar naar "gemengde" projecten, waar gesubsidieerde appartementen worden gebouwd tussen privéwoningen met huurders uit de middenklasse, eventueel aangevuld met kleuterscholen, dokterspraktijken of werkplaatsen. Hij vermeldt zo'n nieuwe wijk in de buurt die prijzen heeft gewonnen. Ik ga terug op stap. Het gebouw waar hij naar verwees is nog in aanbouw en ik word begroet door een veelbelovend spandoek dat gevestigd werd aan de toegangspoort van de wijk. Het domein bestaat uit enkele straten, ik zie veel hekken met erachter saai witgeschilderd beton en heel weinig groen. Opnieuw een teleurstelling. Ik maak een paar wandelingen naar andere recente woonwijken waarop mijn aandacht werd getrokken, maar wat ik aantref is altijd zeer vergelijkbaar. De realiteit heeft weliswaar nog steeds niets te maken met dystopische stadsplanning van via algoritmes samengestelde buurten, maar heeft anderzijds ook niets vandoen met utopische manieren van samenleven. Uiteindelijk heb ik het gevoel dat mijn mislukte speurtocht te maken kan hebben met het feit dat er gewoon niet zoveel te vinden is: in landen als Duitsland of België verdwijnen veel door de staat gesubsidieerde appartementen van de markt en worden er nauwelijks nieuwe gebouwd. In Duitsland is in de afgelopen vijftien jaar het aantal sociale appartementen gehalveerd. Betaalbare woningen blijven overigens ook niet altijd betaalbare woningen. Na bepaalde tijd kunnen gesubsidieerde appartementen vrij worden verhuurd of verkocht. Oostenrijk, Wenen in het bijzonder -waar van oudsher sociale huisvesting een hoge maatschappelijke waarde heeft en tot 60 procent van de bevolking woont in betaalbare woningen die altijd eigendom van de stad blijven- is een ander voorbeeld. Maar ook hier zijn er vanaf de jaren '80 tot vandaag maar weinig nieuwe sociale woningen gebouwd. En ondertussen zit Ostheim vol met huurders uit de middenklasse.

Op een zonnige namiddag, op weg van mijn studio naar huis, besluit ik een ommetje te maken en kom ik toevallig op Place de la Querelle. Querelle betekent ruzie, twist, geschil. Ik zag dat er veel geruzie aan de gang was op het plein. De kinderen leken het niet leuk te vinden dat ik mijn telefoon tevoorschijn haalde om een foto te nemen, ze hadden volkomen gelijk. Het is behoorlijk dichtbevolkt in deze kleine straatjes van de Marollenwijk, die al sinds haar ontstaan een sociale hotspot is. In de middeleeuwen was de Marollenwijk een wijk van wevers, zij werden opzettelijk buiten de stadsmuren gehouden, omdat patriciërs bang waren voor onlusten onder deze arme bevolking. Op een dag namen de meer gehoede burgers, die geruchten hadden opgevangen over een complot van de wevers, de wapens op en staken de hele wijk in brand. Later verlegden de stadsmuren zich en sloten ook de Marollen aan bij de stad. In de 19e eeuw veranderde de industriële revolutie het gezicht van de wijk nogmaals en werd het de thuisbasis van fabrieksarbeiders. Vorig jaar in de herfst, toen de pandemie het sociale weefsel er verscheurde en toesloeg in de huiskamers van de gezinnen, stond Place de la Querelle in rep en roer. Vooral de tienerbewoners lieten van zich horen. De politie trad zeer hard en offensief op en er ontstonden spanningen die culmineerde tot een brand in de kleuterschool op het plein.

In tegenstelling tot Ovidius’ versie van het verhaal van Baucis en Philemon is het in Goethe’s tekst niet het oude echtpaar dat beloond wordt met een leven in een tempel, maar is het Faust die in het kader van zijn verbouwingswerken een paleis laat bouwen van waaruit hij alles controleert. Mephistopheles, de demon die als helper en manipulator aan zijn zijde staat, krijgt uiteindelijk de opdracht om het probleem van het verzet van de ouderen op te lossen:

FAUST.

Such wilful, obstinate resistance

so blights the acme of success

that, with intense regret and pain,

one has to tire of being just.

MEPHISTOPHELES.

Why let yourself be bothered so by this?

You surely know, by now, how best to colonize.

FAUST.

So be it! Go and rid me of their presence

Het is geen verrassing dat dingen uit de hand lopen wanneer je met satanische assistenten werkt. Lynceus, de wachter, die aan de lezer vanuit zijn toren verslag uit brengt, ziet onder zich hoe monsterlijke horror zich voltrekt. Tussen de bomen ziet hij tongen van vuur, flitsende vonken exploderen en gloeien aangewakkerd door de wind. Het is duidelijk dat het nederige huisje in lichterlaaie staat en terwijl de wachter nog hoopt dat Baucis en Philemon niet het slachtoffer zijn geworden van het vuur, wordt het duidelijk dat zij niet aan het inferno zijn ontsnapt. Het onheil stopt ook niet voor de oude lindebomen en we horen hoe kronkelende vlammen met slangentongen de boomtoppen in hun greep krijgen en zelfs de wortels doen gloeien in een scharlakenrode gloed.

Op het internet stuit ik op de website van de Verenigde Naties op een paragraaf met de titel: Het mensenrecht op geschikte huisvesting. Huisvesting is de basis van stabiliteit en veiligheid voor een individu of gezin. Een huis, het centrum van ons sociale, emotionele en soms economisch leven, zou een heiligdom moeten zijn - een plaats om in vrede, veiligheid en waardigheid te leven. Huisvesting wordt echter steeds meer gezien als handelswaar, toch is het bovenal een mensenrecht. Volgens het internationaal recht betekent adequaat gehuisvest zijn dat je een zeker eigendomsrecht hebt - dat je je geen zorgen hoeft te maken dat je uit je huis wordt gezet of dat je huis of land je wordt afgenomen.

Het woord heiligdom blijft me bij en plotseling vraag ik me af of ik de tempel in Ovidius' verhaal over Baucis en Philemon niet al te letterlijk heb opgevat. Misschien ging het niet zozeer om het uitzicht en uiterlijke beschrijving van de tempel, maar eerder om de emotionele waarde van iets dat je een tempel noemt omdat je erin kan wonen zonder je zorgen te maken ooit ongewenst te zullen zijn of sterker, waar je zal veranderen in een boom na een leven lang gelukkig te hebben gewoond.



Met dank aan Jannis Marwitz, Simon Asencio, Olaf Winkler, Sophia Holst, nick von kleist, Piero Bisello, CIVA library en Simon Delobel.

Images:

1+2: Siedlung Ostheim, Neuffenstraße, Stuttgart

3: Sinibaldo Scorza, Landscape with Philemon and Baucis, ca 1620, National Galleries Scotland

4: Adam Elsheimer, Jupiter and Mercury in the House of Philemon and Baucis, ca 1908, Staatliche Kunstsammlungen Dresden

5: Bernard Salomon, Philémon et Baucis (Métamorphose Lyon), 1557

6: Anoniem (Duitsland), Philemon and Baucis changed into trees, 1582

7: Jean de La Fontaine, Philémon et Baucis, 1688

8: https://www.dwds.de/wb/Asylbew...

9: Graffiti, Tour Brunfaut, Molenbeek, Brussel

10+11: Rue Victor Hugo 53-59, Schaerbeek, Brussel

12: Gevel, school door Henri Jacobs, Rue Josaphat 229, Schaerbeek, Brussel

13: Interieur sgraffiti, school door Henri Jacobs, Rue Josaphat 229, Schaerbeek, Brussel

14: Waldsiedlung Zehlendorf, Berlin, door Bruno Taut

15: Facade with sgraffiti, Rue du Foyer Schaerbeekois 2, Schaerbeek, Brussel

16: Graffiti achter een hek, Rue Louis Scutenaire 13, Schaerbeek, Brussel

17: Gerhard Marcks, Die Bremer Stadtmusikanten, 1953

18: George Cruikshank, The Waits of Bremen and the Borders, 1823

19: Chongqing Nail House, China

20: Tivoli GreenCity, Rue de Tivoli 23, Brussel

21: Tivoli GreenCity, Rue Andrée de Jongh 15, Brussel

22-23: Place de la Querelle, Brussel