Shilpa Gupta
Vage Lijnen
2017
Lawrence Liang: Zoals ik eerder zei, resoneren een aantal van je werken, het overkoepelende thema van de tentoonstelling, en de vorm die die aanneemt heel erg met een aantal intellectuele en politieke bekommernissen die me al geruime tijd bezighouden; meer bepaald inzake de vage lijnen tussen legaliteit en illegaliteit, hoe bepaalde figuren van het illegale, zoals ‘de piraat’, naar voren treden, en de discursieve rol die zij spelen in wettelijke controle- en orde-fantasieën.
Je liet eerder vallen dat je niet graag de termen ‘smokkel’ en ‘smokkelaar’ gebruikt wanneer je het hebt over de reeks Untitled (2013-2015); misschien vormt dat een interessant vertrekpunt. Ik begrijp je terughoudendheid om een aanduiding te hanteren die zo overgedetermineerd is door connotaties van illegaliteit en criminaliteit – en zoals Toni Morrison stelt: “Definities behoren tot de definieerder en niet tot het gedefinieerde.” Maar misschien, als we smokkel niet zozeer in termen van zijn legale status beschouwen maar het kaderen als een kwestie van handelingen en als een vorm van belichaamde kennis, kan het toch nog een bruikbare term zijn om na te gaan wat het mogelijk maakt.
Irit Rogoffs werk over smokkel nodigt ons op provocatieve wijze uit om na te denken over de daad en de conceptuele mogelijkheden die deze de kunstwereld kan bieden. “Smokkelaars,” zo schrijft ze, stellen ons in staat na te denken over “vluchten van kennis, materialen, zichtbaarheid en partialiteit, waarvan de dynamische bewegingen alle essentieel zijn voor een conceptualisering van nieuwe culturele praktijken.” De smokkel-lijn wil niet over de oude lijnen van bestaande onderverdelingen tekenen, maar glijdt langs hen heen. Net zo glijdt My East is Your West langs lijnen, identiteiten, praktijken en kennis, en ik ben benieuwd naar je reactie mocht ik stellen dat smokkel en de smokkelaar noodzakelijke figuren vormen in een dergelijk werk.
Shilpa Gupta: Een boeiende gedachte om ons gesprek te starten. In mijn werk word ik steeds opnieuw aangetrokken door ideeën rond brandpuntsafstand, een onstabiel panorama en dito verhouding met perceptie en de constructie van zowel herinnering als kennis – zelfs die kennis die niet- bestaand of gedeeltelijk imaginair is. Om die reden komen in dit project definities en verbeeldingen van de Staat naar boven, de kloof die gaapt tussen de Staat als idee en de Staat als daadwerkelijke organisatie.
Het is mijn ervaring uit het maken van dit werk door interviews, informele onderhandelingen
en lezingen, dat wanneer je de randen van een systeem oversteekt, definities een scenario van kunstgrepen binnentreden en de gaten opvullen tussen wat kan verteld worden, wat verteld wordt, door wie, en wat daarvan vervolgens al dan niet geregistreerd kan worden. Zo verbreden en vernauwen ze tot onverwachte vormen. Wat binnenkomt wordt genoteerd, gedateerd en gewogen, maar er blijft ook een en ander niet geregistreerd, niet altijd zonder dat men zich ervan bewust is.
Het was in de context van een korte inleiding tot het project dat ik inderdaad aarzelde over het gebruik van het woord ‘smokkelen’. Ik verkoos de bezoekers te laten waden door de werken in de tentoonstelling en hen zelf de lijnen en schaduwen tussen woorden en de stroom van goederen te laten overdenken. Soms kunnen directe beschrijvingen ingewikkelde trajecten volkomen wegspoelen. Halfweg de tentoonstelling komt het woord ‘smokkelaar’ gewoon voor, als onderdeel van een tekst onder een wazige scan van een officieel formulier die handelt over de transformatie van status: ‘smokkelaar’ wordt ‘handelaar’.
Er lijkt een intrinsieke contradictie te schuilen tussen wat de Staat voor zichzelf als representatieve entiteit beoogt, en wat haar verkozen vertegenwoordigers voor zichzelf aspireren. Zelfs zij die belangen hebben in het bestaan van de Staat staan wellicht meer op een lijn onder elkaar dan met de Staat als collectieve entiteit. De totale omvang van de informele handel die oostwaarts vloeit tussen de twee landen die worden samengebonden door de mangrovebossen van de Sundarbans en het drijfzand van de overstromingsvlaktes in de Gangesdelta, is driemaal zo groot als die van de officiële handel. De grens zelf is maar een deel van een grotere zone, een grensgebied dat
tegelijkertijd de natie bepaalt en ondergraaft. Terwijl India verderbouwt aan wat ’s werelds langste scheidingsbarrière tussen twee natiestaten zal worden, gaat het dagelijkse leven daar gewoon verder, helemaal los van de intenties van de staat, en vloeit de stroom van mensen en goederen door, gedreven door historische en sociale affiniteiten, geografische continuïteit en economische noodzaak. Je ziet dat mobiliteit er een integraal onderdeel uitmaakt van een sociaal bestaan, en geen uitzondering is. Zoals bekend ging het bestaan van mobiele gemeenschappen lang vooraf aan de vorming van staten.
Het werk kijkt naar het hardnekkige voortbestaan van systemen over lijnen op papieren kaarten heen, waardoor afstanden vergroot werden, en naar de geschiedenis van uitwisselingsstromen over talrijke materiële scenario’s heen. De rondzwervende figuur wordt opgesloten in een doolhof van gebeurtenissen en rollen, soms zichtbaar, soms in hinderlaag, en soms gewoon rondparaderend. Die figuur is niet noodzakelijkerwijs alleen en terwijl ze door check nakas (checkpoints) glipt (die de enige architectuur van formele ingang en uitgang vormen, waar een land begint en eindigt), slorpt ze rollen en systemen in zich op waarmee ze in aanraking komt. Een douanebeambte gaf rechtuit toe dat het gebied maar onder bewaking was zo ver zijn eigen blik kon reizen.
LL: Al het materiaal dat je in de tentoonstelling gebruikt is zelf ‘contrabande’, waar die de sporen van zijn legale geschiedenissen niet loochent, maar met zich meedraagt. Ook al worden koopwaren gekenmerkt door hun primaire status van objecten met ruilwaarde, en zelfs al neemt de idee van waarde een centrale plaats in in de beweging van mensen en dingen tussen India en Bangladesh, dan nog wordt het sociale leven van dingen, zoals Igor Kopytoof stelt, niet uitgeput door hun loopbaan als koopwaar. In plaats daarvan worden ze culturele biografieën van het leven en van beweging. De rol doek die als een lijk in een glazen kist ligt, wordt vergezeld door een misleidende omschrijving (“Drie uur en een nachttrein: 300 voor de tussenpersoon, 200 voor de douane”), maar het werk representeert natuurlijk helemaal geen dode arbeid maar een levend, bewegend gegeven dat ons uitnodigt deel te nemen aan zijn biografische profiel.
De bewuste keuze om de contrabande de tentoonstellingsruimte binnen te brengen, roept de vraag op wat er gebeurt met die checkpoints aan de grensovergangen: wanneer de contrabande een kunstobject wordt, wat transformeert er dan, en hoe transformeert dat dan weer de tentoonstellingsruimte?
Een ander thema is de lijn; zoals die kruisende lijnen de tentoonstelling bepalen – zij het in de performance met het stuk stof, of in de kaarten die in het donker werden gemaakt. The Shadow Lines, het boek van Amitav Ghosh over de Indiaas-Bengaalse grens, toont hoe fictief, arbitrair en gewelddadig grenzen zijn. In mijn favoriete passage uit dat boek tekent het hoofdpersonage imaginaire cirkels in zijn kopie van de atlas van Bartholomew, waardoor betoverde zones van affiniteiten ontstaan waarin “Chiang Mai in Thailand veel dichter bij Calcutta was dan Delhi; dat Chengdu in China dichterbij is dan Srinagar.” Het is wellicht veelbetekenend dat, zelfs nu nog, wanneer iemand je in het Bangla vraagt, “Des Kothay?”, ze niet vragen naar je land of nationaliteit maar naar je dorp of stad.
Hoewel we deze schaduwlijnen en ook natuurlijke barrières als rivieren, bergen en woestijnen, zo makkelijk hebben aanvaard als natuurlijk, vormen ze zoals ze functioneren in je recente werk een ‘onnatuurlijke geschiedenis’ van de grens. De lange verlichte lijnen die op de Indiaas- Bengaalse grens worden geconstrueerd zijn enkel leesbaar vanuit een goddelijk, hoogvliegend perspectief op de wereld, en in de tentoonstelling worden ze weergegeven op carbonpapier, bijna als sterrenconstellaties – die eeuwenoude gidsen die het reizen mogelijk maakten in plaats van het te verhinderen. En wat is het precies dat wandelen, weven, observeren, vertellen, zingen, tekenen en schrijven gemeen hebben? Het zijn allemaal activiteiten die langs lijnen verlopen. Ik zou graag je gedachten horen over hoe kunst en lijnen grenzen kunnen ont-naturaliseren.
SG: Twee beelden schieten me te binnen; Ten eerste, honderden grazende koeien op een kleine wandelafstand van de ‘nullijn’. En dat op slechts enkele minuten rijden van de Tin Bigh-strook, waar een bewaker in uniform me nogal bars liet weten dat niet meer dan dertig koeien mogen oversteken één à twee dagen per week, naar de gereguleerde ruimte van de haats, de markten in de grenszone.
En ten tweede, het beeld uit Jamil Ahmads boek The Wandering Falcon van een uitgestrekte zandvlakte waarover veehoeders, families en kuddes de trek maken van de winterse Afghaanse bergen naar de Pakistaanse vlakten voor de zomer.
In de interactieve geluidsinstallatie Speaking Wall luidt het zo:
“Is de plaats waar je vandaan komt
De plaats waar je bent geboren
Of de plaats waar je opgroeide
Of de plaats waar je woont Virtueel
Mentaal
Filosofisch
Fysiek”
Die tekst verschijnt op het lcd-scherm aan de muur waarvoor de bezoeker rondstapt over bakstenen ter grootte van een hand, heen en weer, opnieuw en opnieuw, zonder een lijn op de grond te kunnen vinden. Bakstenen waarmee een muur wordt gebouwd.
Andere voorbeelden zijn de vlag gemaakt van kledingstukken die in de lucht wordt gehouden; een draad, opgewonden, steeds opnieuw, in een tot mislukken gedoemde poging een hek te meten; een berg van alle sterren van op alle vlagen van de wereld, zowel erkende als niet-erkende – de materialiteit van een object, de tijd in beslag nemende daad van zijn constructie interageert met zijn belichaamde geschiedenissen. Andere terugkerende motieven zijn onder meer scanners, flapborden, in zuur gedrenkte labels om in te etsen, aankondigingssystemen zoals microfoons, die gebruikt worden om een stem in te schrijven, te regulariseren namens en voor een territoriaal gezag.
De oudste natie ter wereld is amper een paar honderd jaar oud en geschiedenissen, gewoontes zijn moeilijk achterwege te laten, waardoor een impasse ontstaat met check nakas en dergelijke symbolen, omdat het moeilijk wordt een terrein van verlangens en soms ook wanhoop te bewaken. Angst wordt dan een bruikbaar hulpmiddel, een psychologische barrière, tegen het wegzinken van het actuele in. Zoals Willem van Schendel schreef, “Staatsverordeningen maken van grensgemeenschappen landschappen van controle en angst zonder daarom ook noodzakelijkerwijze hun doel te bereiken van illegale toegang te blokkeren.”
Op het bordje bij het werk 1:14.9 staat: “1188.5 mijl grensafsluiting – West, Noordwest”. En naargelang het werk de wereld rondreist naar verschillende tentoonstellingsplekken, verschuiven de geografische coördinaten, waardoor ze de locatie ook als verdacht omschrijven.
De spiegelmetafoor is van immens belang voor me, want in de kunst, waar alles gaat om representatie, is het ook net die daad van het representeren die me zo interesseert. Van daaruit kunnen we ons een voorstelling maken van contrabande die een kosmos en een context binnenglipt, in vermomming, en vaak ook die vermomming hertekent.
Uit Ghosh’ The Shadow Lines bleef me vooral het personage bij van de oudere, alerte grootmoeder die rouwt om een verleden waar ze deel van uitmaakte en dat ze gedwongen moest achterlaten. Ze rouwt omdat ze niet langer in staat is het “omgekeerde huis” te creëren, “aan de andere kant van de muur, waar ze hun maaltijden begonnen met zoetigheden en beëindigden met dal, waar ze onder hun bedden sliepen, met een paraplu schreven en op stap gingen met een potlood.” Het geliefde en onbereikbare wordt vreemd verklaard.
Honderd handgetekende kaarten van een land, de ene over de andere getekend, steeds opnieuw, en geen twee komen exact overeen.
LL: Ten slotte wil ik je vragen naar het licht – de tentoonstelling is doordrongen van licht en schaduw, overal is er reflectie en aspecten van zichtbaarheid en onzichtbaarheid worden nadrukkelijk gemaakt door de simultane aanwezigheid van schijnwerpers en mist. Ik ben benieuwd naar je benadering van de formele logica inzake het gebruik van licht en schaduw in je werk zodat recht gedaan wordt aan de complexe interactie van de twee in de context van je grenzen. Mijn nieuwsgierigheid komt voort uit mijn belangstelling voor de vraag of je hebt geëxperimenteerd met het formele omvormen van de ruimte tot een liminale ruimte of drempelruimte. In de antropologie beschreef Victor Turner het liminale als ‘half-en-half’, en hij stelde dat het kenmerken van liminaliteit of van liminale persona’s (‘drempelmensen’) zijn die de normale grenzen van denken, zelfbegrip en handelen laten vervagen. Licht kunnen we beschouwen als een specifiek soort drempel of liminale zone, in de zin dat het een soort doorgang van de ene naar de andere wereld kan openen; in de film bijvoorbeeld, waar het scherm fungeert als iets waarbij wij aanwezig zijn ook al is het zelf afwezig.
Als de wereld van grensovergangen waarin je ons uitnodigt na te denken er een is waar mensen en goederen zich bewegen, vaak in de schaduw, en de wereld van het museum er een is die steunt op licht en projectoren waardoor de wereld aan ons verschijnt, hoe verhouden deze schaduwobjecten zich dan tot het nieuwe licht waarin ze worden binnengebracht?
SG: Ik ben geïnteresseerd in de ruimte tussen het vallen van licht op een object, het omgekeerde beeld dat geregistreerd wordt, en het maken van betekenis – geheugen en recital.
In een videoprojectie in de tweede zaal, laag boven de vloer, gaat licht doorheen een prisma, splitst het zich op in verschillende kleuren, een rondzwervend zoeklicht, een scheur kort zichtbaar doorheen een zwart doek. Een loop, zonder klank. Een vitrinekast gevuld met mist, met een tekst ernaast: “Je staat hier en ik zal twintig passen wegstappen met deze metalen buis en trekker; Als het donker wordt, zullen we elkaar niet kunnen zien.”
Een man met een pistool, misschien in uniform, misschien niet, mogelijk oogluikend iets toelatend, alleen op een groot stuk grond, zich erg bewust van de naderende nacht, dan de mist die opzet tot niets meer zichtbaar is. Laat de figuur opzettelijke passage toe, beseffend dat iets anders futiel zou zijn?
In de tentoonstellingsruimte functioneren de werken uit de reeks als tekstuele en experiëntiële annotaties bij elkaar terwijl ze zich een na een ontvouwen doorheen de verschillende kamers. Zichtbaarheid en onzichtbaarheid worden voortdurend gethematiseerd doordat incognito objecten een meanderende grenslijn oversteken die is getekend over een terrein samengebonden door rijstvelden, gemeenschappen, rivieren en andere stromen.
Terwijl enerzijds licht zich door een carbontekening boort die naar de grote schijnwerpers verwijst die samen met de grensafsluiting worden opgetrokken, refereert ‘drawings made in the dark’ ook aan de gememoriseerde en vertrouwd geworden clandestiene routes doorheen deze onlosmakelijk verbonden regio.
Een uiteengerafelde sari, mist die het zicht verhindert, vergruizeld ivoorporselein, een verblindende lichtbundel, goud dat de vorm heeft aangenomen van de vouw in een kledingstuk waarin het heeft gereisd, allemaal in het duister, liggen in museum-achtige vitrinekasten met hun verhalen van ongeregistreerde stromen.
Een figuur klampt een foto vast, tegen zijn gezicht, terwijl aanspraak wordt gemaakt op een stuk grond, tussen onzichtbaarheid en mobiliteit heeft een andere geleerd iedere nacht te slapen in de gloed van de zoeklichten. Geredigeerde verslagen van parlementaire debatten verschijnen, de aankondiging “Niets hiervan wordt officieel” wordt gemaakt. Er rest weinig hoop voor een onbestelde brief, die uiteindelijk versnipperd wordt teruggevonden. Getuige in ontkenning.